Opmerkelijke uitspraak vallende wielrenner

ECLI:NL:RBDHA:2020:159

Opmerkelijke wending in uitspraak voor wielrenner die ten val kwam

Wat zegt de rechter?

Geen aansprakelijkheid gemeente
Een wielrenner die deel uitmaakt van een groepje wielrenners dat deelneemt aan een toertocht, is met zijn fiets ten val gekomen en heeft letsel opgelopen. Hij geeft aan dat hij gevallen is als gevolg van een door de gemeente uitgevoerde reparatie aan de weg met koud asfalt. Het betreft een reparatie die dwars over de weg is uitgevoerd over de gehele breedte van de weg en er is als gevolg van die reparatie sprake van enig hoogteverschil.

De gevallen wielrenner verzoekt de kantonrechter bij wijze van deelgeschil voor recht te verklaren dat sprake was van een gebrek aan de weg in de zin van art. 6:174 BW. De kantonrechter oordeelt dat verzoeker onvoldoende heeft onderbouwd dat sprake is van een ondeugdelijke weg:

Allereerst blijkt uit de door de wielrenner aangeleverde foto’s weliswaar dat er als gevolg van de reparatie een (geleidelijk) hoogteverschil van zo’n 20 cm is, maar uit de foto’s blijkt niet dat de weg als gevolg van die reparatie gebrekkig is (geworden). Op basis van de foto’s blijkt niet van verkeerd uitgevoerde reparatiewerkzaamheden. Bij het gebruik van koud asfalt is altijd sprake van enig hoogteverschil, terwijl volgens beschikbare jurisprudentie enig hoogteverschil in de weg niet direct een gebrek van de weg oplevert.

Ook brengt de wielrenner getuigenverklaringen in: de andere wielrenners die deel uitmaakten van het groepje waarmee hij een toertocht aan het maken was. Die getuigenverklaringen leveren echter evenmin het bewijs dat sprake is van een gebrekkige weg. Die verklaringen berusten namelijk op eigen veronderstellingen van deze personen over de oorzaak van de val van de wielrenner, terwijl zij slechts hebben waargenomen dat zijn stuur haaks naar links kwam te staan, waarna de wielrenner ten val is gekomen. Zij hebben geen van allen gezien wat de daadwerkelijke oorzaak van de val is geweest.

Interessant is dat de rechter vervolgens deze getuigenissen die initieel in het voordeel van de wielrenner lijken, ‘ombuigt’ naar getuigenissen die in het voordeel van de gemeente uitpakken: uit de getuigenissen blijkt namelijk dat de wielrenner de enige fietser van de hele groep is die ten val is gekomen, zodat tevens vaststaat dat geen sprake is van een zodanige situatie ter plaatse dat elke fietser aldaar ten val komt. Van een evident gebrek is daarmee derhalve niet gebleken, zodat op artikel 6:174 BW geen aansprakelijkheid van de gemeente kan worden gegrond.

De wielrenner heeft ten slotte aangevoerd dat bewoners ter plaatse meldingen van eerdere valpartijen van fietsers bij de gemeente hebben gemaakt en dat de ambulance een paar keer ter plaatse is geweest. De kantonrechter begrijpt dat de wielrenner hiermee een beroep doet op art. 6:162 BW (onrechtmatige daad). Uit de in het geding gebrachte verklaringen blijkt echter niet wanneer de gestelde, door de gemeente betwiste, meldingen zijn gedaan. Verder is niet gebleken wanneer en waarvoor de ambulance ter plaatse is verschenen.

De kantonrechter kan op basis van de beschikbare stukken niet vaststellen dat de gemeente aansprakelijk is voor het ongeval en wijst het verzoek af zowel op grond van artikel 6:174 BW alsook op grond van artikel 6:162 BW.